Gespannen verhoudingen en wederzijdse achterdocht tussen Indonesiës moslimmeerderheid en de belangrijke christelijke minderheid vormen de achtergrond waartegen Soeharto’s Nieuwe Orde (1966-1998) zich ontvouwde. De vrees van christenen over pogingen het land tot een islamitische staat te maken en de bezorgdheid van moslims over inspanningen tot kerstening hadden een grote invloed op de politieke ontwikkelingen in deze periode, en droegen bij tot de uitbarsting van religieuspolitieke conflicten na de val van Soeharto. Het bewind poogde met harde hand de conflicten tussen religieuze groepen binnen de perken te houden, maar zijn houding tegenover de moslimoppositie veranderde geleidelijk van onderdrukking naar coöptatie. Deze studie behandelt deze kwesties op basis van een grote hoeveelheid bronnenmateriaal en interviews met leidende personen uit beide gemeenschappen.