Buiten woedt de Eerste Wereldoorlog, binnen worstelt de vijftien-jarige Jaap Kann met zijn huiswerk. Hij is de schrik van zijn leraren en haalt voortdurend onvoldoendes.
Liever dan te werken fantaseert hij over vliegtuigen bouwen en meevechten in de strijd. Jaaps rijke ouders huren een psycholoog en pedagoog in voor dagelijkse huiswerkbegeleiding, Otto Barendsen. Tijdens de sessies houdt Barendsen jarenlang dagboeken bij. Daarin beschrijft hij nauwkeurig hoe hij Jaap aan het werk probeert te krijgen, maar ook waarover zij spreken en hoe de jongen zich ontwikkelt.
Barendsen is geïnspireerd door de reformpedagogiek en wil naam maken als schrijvende pedagoog, zoals Jan Ligthart en Theo Thijssen. Daarvoor is Jaap een gouden bron. Hij zit op het allereerste lyceum van Nederland, waar de beginnende puberteitspsychologie inspireert tot het vormgeven van vernieuwend onderwijs. Terwijl Barendsen voorbereidingen treft voor een boek over pubers zoals Jaap, ontstaat er tussen de puber en de pedagoog een bijzondere band.